-
1 dat loopt niet weg
dat loopt niet weg -
2 dat loopt niet weg
dat loopt niet wegVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dat loopt niet weg
-
3 dat loopt niet weg
это не убежит; это не спешно* * *мест.общ. это не спешно, это не убежит -
4 Dat loopt niet weg.
Das kann warten. -
5 weglopen
1 [naar elders gaan] walk away/off3 [wegvloeien] run off/out4 [sport] break/pull away (from)5 [+ met] [veel ophebben met] be taken with/by ⇒ think much/the world of♦voorbeelden:1 hard weglopen • run away/offdat loopt niet weg • that can waitweglopen voor een hond • run away from a dogde weggelopen poes is terug • the lost cat has returned〈 figuurlijk〉 weggelopen lijken (uit een boek/film/periode) • look like someone who/something that has walked right out (of a book/film/period)hij was niet eens verrast dat zijn vrouw bij hem was weggelopen • he wasn't even surprised that his wife had walked out on himweggelopen: cyperse kat 〈enz.〉 • lost: tabby cater is wijn/olie uit het vat weggelopen • wine/oil has leaked out of the barrel -
6 weglopen
1 [naar elders gaan] s'en aller2 [heengaan en niet terugkomen, deserteren] s'enfuir3 [wegvloeien] couler4 [+ met][veel ophebben met] être entiché (de)♦voorbeelden:dat loopt niet weg • cela ne presse paskwaad weglopen uit een vergadering • quitter une réunion en claquant la porteuit dienst weglopen • déserterweglopen zonder te betalen • partir sans payer -
7 это не спешно
ngener. dat loopt niet weg -
8 это не убежит
ngener. dat loopt niet weg -
9 это не спешно
ngener. dat loopt niet weg -
10 это не убежит
ngener. dat loopt niet weg -
11 Arbeit
Arbeit〈v.; Arbeit, Arbeiten〉3 arbeid, werk ⇒ job, baan4 bewerking, uitvoering5 werk(stuk) ⇒ product, studie♦voorbeelden:ganze, gründliche Arbeit leisten, tun • grondig te werk gaanArbeit macht das Leben süß • werken maakt het leven aangenaaman die Arbeit gehen • aan het werk gaanbei der Arbeit sein, sitzen • aan het werk(en) zijnder Vulkan ist in voller Arbeit • de vulkaan is in volle werkingmit der Arbeit aufhören • ophouden met werkenvor Arbeit nicht mehr aus den Augen sehen • tot over zijn oren in het werk zittendu machst dir die Arbeit leicht • je maakt het je (wel) gemakkelijkdu machst dir unnötige Arbeit • je doet nodeloze moeitekeine Mühe und Arbeit scheuen • geen moeite schuwenin Arbeit (und Brot) kommen, stehen • werk krijgen, hebbenjemanden in Arbeit nehmen • iemand in dienst nemen(bei jemandem) in Arbeit sein, stehen • (bij iemand) werk hebbenohne Arbeit sein • zonder werk, werkloos zijnzur Arbeit gehen • naar zijn werk gaanetwas in Arbeit haben • iets aan het maken zijn, iets onder handen hebbenetwas in Arbeit nehmen • een werk aannemenin Arbeit sein • in de maak zijnnur halbe Arbeit machen • slechts half werk levereneine saubere Arbeit • (a) een verzorgd, keurig werk; (b) een mooi stukje werk • 〈 ook〉 een knap staaltjeeine Arbeit schreiben lassen • een proefwerk laten makenArbeit mit einem Hund • africhting van een hond -
12 Frosch
-
13 die Arbeit ist kein Frosch
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > die Arbeit ist kein Frosch
-
14 die Arbeit läuft uns nicht davon
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > die Arbeit läuft uns nicht davon
-
15 lopen
2 [rennen; blootgesteld worden aan] courir3 [zich verplaatsen; voortbewogen worden] aller4 [stromen] couler5 [in werking zijn] marcher7 [zich uitstrekken] s'étendre9 [+ onbepaalde wijs][bezig zijn met] être en train (de faire qc.) 〈 in verleden tijd te vertalen door imparfait〉♦voorbeelden:over zich laten lopen • tout supporter sans rechigner〈 figuurlijk〉 ergens tegenaan lopen • tomber sur qc.achter iemand aan lopen • suivre qn.; 〈 figuurlijk〉 courir après qn.het is te ver om te lopen • c'est trop loin pour y aller à piedhet lopen • la marche à piedde atleten liepen zich warm • les athlètes couraient pour s'échaufferhet op een lopen zetten • prendre ses jambes à son couhij liep wat hij kon • il courait à perdre haleinelopen! • courez!het boek loopt goed • le livre se vend très bienlos lopen • être en libertéhij loopt voor elk wissewasje naar de dokter • il va chez le médecin pour le moindre boboeen rilling liep over haar rug • un frisson courut le long de son dosalles laten lopen • être incontinenthet bloed loopt uit de wond • le sang coule de la blessureeen motor die slechts loopt op loodvrije benzine • un moteur qui ne consomme que de l'essence sans plombde meningen lopen hierover uiteen • à ce propos, les avis sont partagésdeze weg loopt naar Haarlem • cette route conduit à Haarlemdeze registers lopen over een lange periode • ces registres s'étendent sur une longue périodehet gebergte loopt van het oosten naar het westen • la chaîne de montagnes s'étend d'est en ouestde zaak loopt fout • ça va mal finiralles loopt gesmeerd • tout marche comme sur des rouletteshet moet al heel raar lopen als … • il est peu probable que … 〈+ aanvoegende wijs〉ze liepen uren te wandelen • ils se promenaient des heures entièresdeze schoenen lopen gemakkelijk • ces souliers sont très confortableshet loopt wel los • cela finira par s'arrangerdat is te gek om los te lopen • il y a de l'abusin de duizenden lopen • se chiffrer par millierstegen de zestig lopen • aller sur ses soixante ansII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [deelnemen aan] suivre♦voorbeelden:1 [naderen] approcher (de)♦voorbeelden: -
16 lopen
1 [zich te voet voortbewegen] walk, go2 [rennen] run3 [met betrekking tot zaken] [voortbewogen worden] run4 [stromen] run5 [in werking zijn] run6 [voortduren] run7 [zich uitstrekken] run8 [zich ontwikkelen] run ⇒ go9 [+ onbepaalde wijs] [bezig zijn met] be 〈+ …ing〉♦voorbeelden:iemand in de weg lopen • get in someone's wayop handen en voeten lopen • walk on one's hands and feet/on all fourslopen! • scram!, hop it!3 die auto loopt lekker • that car runs/goes weller liep een rilling over haar rug • a shiver ran down her backzijn ogen begonnen weer te lopen • his eyes began to run/stream againde tranen liepen over zijn wangen • (the) tears ran down his cheeks〈 figuurlijk〉 warm lopen voor • get/be enthusiastic abouteen motor die loopt op benzine • an engine that runs on petrol6 de contracten lopen nog • the contracts are still in force/validdat onderzoek loopt over heel wat jaren • the investigation extends over a good many yearshet is anders gelopen • it worked out/turned out otherwisealles loopt gesmeerd • everything's running smoothlyhet moet al heel raar lopen als … • things will have to go very badly wrong for … to …de zaak loopt op zijn einde • the business is running downde contacten lopen over bedrijf X • the contacts go through company XII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 [naderen] go/get on (for/towards)♦voorbeelden: -
17 subiet
♦voorbeelden:3 waarom loopt hij zo subiet weg? • pourquoi se sauve-t-il si subitement? -
18 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
19 gehen
gehenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉5 komen, reiken♦voorbeelden:1 jemanden gehen lassen • 〈 (a) informeel〉iemand met rust laten, iemand laten (doen); (b) iemand loslatensich gehen lassen • zich laten gaanschlafen, schwimmen gehen • gaan slapen, zwemmenso gut es (eben) geht • zo goed en zo kwaad als het gaatmir ist es ebenso, genauso gegangen • (a) mij is het ook zo vergaan; (b) op mij is het ook zo overgekomen〈 informeel〉 wie gehts, wie stehts? • hoe staat het leven?an die Arbeit gehen • aan het werk gaanauf die Jagd gehen • op jacht gaandavon gehen fünf aufs, auf ein Kilo • daar gaan er vijf van in een kiloaus dem Haus gehen • het huis uit gaandas ging gegen seine Überzeugung • dat ging tegen zijn overtuiging inin die Stadt gehen • naar de stad gaan, de stad ingaanich ging in mich • ik keerde in mezelfin die Schule gehen • naar school gaanin Schwarz gehen • in het zwart (gekleed) gaansie geht ins zehnte Jahr • ze gaat haar tiende jaar inins Kino gehen • naar de bioscoop gaanmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaannach dem Äußeren gehen • op het uiterlijk afgaanwenn es nach mir ginge • als het aan mij lagmir geht nichts über ein Bier • er gaat mij niets boven een pilsjedas geht über meine Kräfte • dat gaat mijn krachten te bovenvon jemandem gehen • bij iemand weggaanich gehe zu meinem Onkel • ik ga naar mijn oomzur Schule gehen • naar school gaanam Stock gehen • met een stok lopener geht auf die 50 • hij loopt naar de 50in die hunderte, Hunderte gehen • in de honderden lopenin die tausende, Tausende gehen • in de duizenden lopenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenvor jemandem gehen • voor iemand (uit) lopen4 das Fenster geht auf die Straße, nach der Straße • het raam ziet uit op de straat, weg5 das Wasser ging ihm bis an die Knie, bis zu den Knien • het water kwam, reikte tot aan zijn knieën6 wer ist an meine Bücher gegangen? • wie heeft er aan mijn boeken gezeten?es ging nicht alles nach ihm • hij kreeg niet in alles zijn zinvor sich gehen • gebeuren, (in zijn werk) gaanwie jemand geht und steht • zoals iemand er (net) bij loopt, zomaar, spontaanII 〈overgankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:1 ich bin diesen Weg schon oft gegangen • ik heb deze weg al vaak gedaan, gelopen♦voorbeelden: -
20 om
om1♦voorbeelden:1 waar gaat het om? • de quoi s'agit-il?kom daar nu eens om! • on n'en fait plus des pareils¶ toen we de hoek om kwamen, … • après avoir tourné le coin de la rue, nous …doe je mantel om • mets ton manteau sur tes épauleshij had een das om • il portait une cravate'm om hebben • être partideze weg is om • ce chemin fait un détourdat is minstens een kwartier om • c'est un détour d'au moins un quart d'heurehet uur is om • l'heure est passéeuw tijd is om • c'est l'heureals de week om is • à la fin de la semainede wind is om • le vent a tournéde dagen zijn zo gauw om • les journées passent vitedat gaat buiten hem om • 〈 daar weet hij niets van〉 cela se passe à son insu; 〈 daar heeft hij niets mee te maken〉 il n'y est pour rien; 〈 dat raakt hem niet〉 cela ne le concerne pasom en om • alternativement————————om2〈 voorzetsel〉1 [rondom] autour de2 [vlak bij] tout près3 [omstreeks] vers4 [juist op het tijdstip van] à 〈+ tijdaanduiding〉5 [telkens na] tous, toutes les 〈+ tijdaanduiding〉6 [(in ruil) voor; ter wille van; vanwege] pour♦voorbeelden:om het huis lopen • faire le tour de la maisonde weg loopt om het huis heen • le chemin contourne la maisonmet een glimlach om zijn lippen • le sourire aux lèvresom de tafel gaan zitten • s'asseoir autour de la tablede kroeg om de hoek • le bistrot du coinzij had haar kinderen om zich (heen) • elle était entourée de ses enfantsze is al om en (na)bij de zestig • elle approche de la soixantaineom en (na)bij drie jaar • environ trois ans6 het is om de zaak, niet om de persoon te doen • il s'agit de l'affaire, non de la personneik kom om te eten • je viens pour mangerom niet • pour rien→ link=hand hand
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Katze — 1. A Kât luckat efter a Könnang. (Nordfries.) – Johansen, 57. Eine Katze lugt, sieht nach einem Könige. 2. Ain katz vnd ain muz, zwen han in aim huz, ain alt man vnd ain iung wib belibent selten an kib. – Reinmar d.A., 1200. 3. Alle (alte) Katten … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Auge — 1. Ab Auge, ab Herz. (Luzern.) 2. Als das aug erfüllet, so ist dem bauch genug gethan. – Henisch, 152. 3. An den Augen sieht man, was einer ist und was er kann. 4. An den augen tevblein vnd in den hertzen tevflein. – Trymberg, Renner, um das Jahr … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sperling — 1. Auch ein Sperling findet ein Haus für sich. – Simrock, 9693. 2. Aus dem Sperling wird kein Falk und wenn er noch so hoch fliegt. 3. Besser ein Sperling in der Hand als ein Rebhuhn im Strauch. – Winckler, VII, 15. Die Russen: Besser ein… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wasser — 1. Alle kleinen Wasser laufen in die grossen. – Simrock, 11227; Körte, 6528; Braun, I, 4928. »Die kleinen Wasser allgemein laufen in die grossen hinein.« Die Russen: Das Wasser, was die Ladoga der Newa gibt, gibt die Newa dem Finnischen Meerbusen … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kopf — 1. Abgehauener Kopf braucht keine Sturmhaube mehr. 2. Am Kopf des Narren lernt der Junge scheren. Die Araber in Algerien: Am Kopfe der Waise macht der Chirurg Versuche. Die ägyptischen Araber: Er lernt das Schröpfen an den Köpfen der Waisen.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Esel — 1. Als dem Esel zu wohl war, fiel er und brach ein Bein. 2. Als der Esel auss Hunger seinem Treiber Stro auss den Schuhen gezupfft vnnd gefressen, machtens Wolff vnnd Fuchs zur Todtsünd vnnd frassen den Esel. – Lehmann, 741, 43. 3. Alte Esel will … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon